Het is 12 maart 2022 een winderige maar zonnige zaterdagochtend. Achtentwintig mensen hebben zich verzameld aan de noordoever van het Haringvliet rondom Cees van de Zande – in imposant groen Bergans tenue met stevige leren laarzen. De gids van Natuurmonumenten neemt het gezelschap mee de pont op van 11:00 uur: op naar het eiland Tiengemeten.
“Een echt eiland”, glundert een van de bezoekers als de pont een minuut of tien later aanmeert. In het knusse koffiehuisje, boven een punt appeltaart en een dampende mok, volgt de keuze: wie gaat er voor de route van zo’n vier uur en wie vindt anderhalf wel genoeg? “Voor de diehards hoor”, waarschuwt Van de Zande, wanneer bijna de helft van de groep de hand op steekt om met hem mee te gaan op de grote ronde.
Het eiland Tiengemeten is duizend hectare groot: zevenhonderd binnendijks, en nog driehonderd hectare aan buitendijkse slikken. Vanaf 1750 werd het ingepolderd. De eerste polder was tien Zuid-Hollandse ‘gemeten’ groot. “Ofwel tien keer het oppervlak dat een boer in een werkdag kon ploegen met een span paarden. In de Zuid-Hollandse kleigrond: bijna een half hectare. In het Brabantse zand was dat uiteraard een stuk meer”, lacht de gids. Zo kwam het eiland aan z’n naam, vernoemd naar de eerste ongeveer vijf hectare aan polder. In de jaren erna groeide het westwaarts aan, naar zee toe. Het was lange tijd in handen van de familie Van Brienen – Van de Groote Lindt en werd na de Tweede Wereldoorlog gekocht door baggeraar en bouwbedrijf Volker Wessels Stevin. Het zou gevuld worden met slib, of een vliegveld worden, maar uiteindelijk kocht in 1997 Natuurmonumenten het gebied. Na een flinke ‘verbouwing’ van 2004 tot 2006 – de centrale weg werd bijvoorbeeld een kreek – werd het een paar jaar later opengesteld als natuurgebied.
Wat we vandaag gaan zien? Het is maar net geluk hebben, vertelt de gids, omdat het vogeltrekseizoen is. “Het kan dus zomaar zijn dat we tweehonderd lepelaars gaan zien. Of helemaal geen”. Het water op het eiland is zoet, de Haringvlietsluizen staan op een kier, waardoor het zoute water tot ongeveer de monding van het Spui, een kilometer west van het eiland, kan inlopen.
Tien reeën
We lopen eerst over de dijk aan de noordkant van het eiland in oostelijke richting. Het water waar we op uitkijken heet het ‘Vuile gat’, naar het feit dat het op dat water flink kon spoken, vertelt Van de Zande. Plots staat hij stil, tuurt door zijn verrekijker. Maar helaas, de zee-arend die hij hier vaak spot, laat zich niet zien. “Het is zo’n imposant beest. Hij kan een hele gans zo uit de lucht grijpen”. Verderop komen we langs een van de weinige nog bewoonde gebouwen: de zorgboerderij Idahoeve, waar tijdelijke bewoners aan re-integratie werken.
“Stop!”, klinkt het ineens gedempt. In een akker beneden ons zien we tien reeën rustig staan knabbelen. Hun voorouders of zijzelf hebben zwemmend de oversteek over het ‘Vuile gat’ aangedurfd. Nu zijn er ruim honderd reeën op Tiengemeten, vertelt Van de Zande. Op de akkers wordt ‘natuurlijk’ en kleinschalig geboerd: oude wortel- en knolgewassen en in de zomer bloeiende tarwe, mosterd of cichorei om de insectenstand te versterken. Er wordt nauwelijks geoogst en daar profiteren de reeën en hazen goed van. “Het zal een kwestie van tijd zijn voor de eerste wolf op het eiland verschijnt, gezien de groei van de wildstand”, vermoedt de gids.
Tussen 1800 en 1840 deed het eiland dienst als quarantaine-voorziening. Schepen die van Overzee het land in wilden, werden hier gecontroleerd en zieke bemanningsleden bleven tot wel veertig dagen in afzondering. Het quarantainegebouw staat er nog, zonder ramen en deuren. “Het is nu een uit de kluiten gewassen vogelhuis,” grapt Van de Zande, want er broedt al een aantal jaar een torenvalkje. Tussendoor heeft het ook nog als munitie- en brandstofopslag gediend voor de Marine in Hellevoetsluis.
Invasieve teunisbloem
We lopen verder landinwaarts en komen bij een ‘kommoeras’ dat last heeft van een invasieve exoot: de kleine waterteunisbloem. “Die vormt een mat op het water, waardoor alles eronder zuurstofloos en donker wordt en vissen sterven”, vertelt Van de Zande. Hij wijst op de afgezette vakken in het lage water. “Onderzoekers uit Wageningen doen samen met Natuurmonumenten proeven om de plant met zout te bestrooien als bestrijdingsmiddel”. Terwijl de groep aandachtig luistert komen de eerste zakjes met krentenbollen en boterhammen uit rugzakken tevoorschijn.
Onder de stralende zon passeren we de kleine vluchthuisjes voor arbeiders op het veld, een oude boomgaard met weer een groep reeën, een vervallen huis aan de overkant van de kreek waar een paar jaar geleden nog een wietkwekerijtje in de achtertuin ontdekt is en dansende hazen in het veld. Er ontstaat een filosofisch gesprek over de vraag of het eerdere prikkeldraad langs de dijk nu eigenlijk de Hooglanders buiten de paden houdt of vooral de bezoekers erbinnen moet houden? Dan verraadt plots een groep opvliegende vogels de aanwezigheid van de zeearend: de verrekijkers worden getrokken.
Aardappelbewaarloods
Bij een prachtig verwilderd terrein houdt de groep weer halt. Naast de oude aardappelbewaarloods van het eiland zijn met de laatste storm vier grote populieren omgegaan. Hun kluiten die op een rij in de lucht steken, bieden een perfecte plek voor ijsvogels en oeverzwaluwen, weet Van de Zande. De hogere verdieping van de open loods geeft bovendien weids uitzicht over de verwilderde kreek die vroeger de centrale eilandweg was. “Je kunt je ook wel voorstellen dat de vroegere boeren het zonde vinden, dat alles nu ‘zomaar vergaat’”, merkt een van de bezoekers op.
Het laatste deel van de wandeling laten de grote grazers zich zien. Gewillig poseert een van de Schotse Hooglanders bovenop de dijk om zich van alle kanten te laten fotograferen tegen de strakblauwe lucht. De kudde bestaat uit zo’n 150 oudere dames, die in kleine subkuddes over het eiland struinen. Door mestonderzoek wordt de gezondheid van de dieren in de gaten gehouden, en er af en toe verhuizen er een aantal (via een internationaal uitwisselingsprogramma van Natuurmonumenten) om inteelt te voorkomen.
Langs het oude sluiswachtershuisje dat nu een vakantiewoning is, en voorbij de mand die vroeger in de paal gehesen werd om de veerpont op te roepen, komen we na ruim tien kilometer weer bij het beginpunt. Op tijd voor nog een bezoek aan het enige echte Rien Poortvlietmuseum, een souvenir in de winkel van Natuurmonumenten, of de pont van tien over vier. “Kom zeker nog eens terug in de zomer”, sluit Van de Zande af, “met alles in bloei is het hier nog mooier!”
Tekst: Willemijn Sneep